Na 8 jaar reist Christel weer terug naar Vietnam, een land volop in ontwikkeling en ontzettend booming! Leeshier over haar laatste ervaringen en reisavonturen door het Noordoosten van Vietnam.
Bekijk hier ons Vietnam fotoalbum
Het heeft even geduurd maar Vietnam heeft weer vat op mij. Of misschien krijg ik nu meer vat op Vietnam. Het noordoosten van Vietnam is niet alleen rijk aan etnische volkeren met klinkende namen als Hmong, Dzao (Yao), Tay, Lolo en Ngau, het herbergt een van de mooiste landschappen die ik heb mogen ervaren tijdens mijn reizen door Zuidoost- Azië in de afgelopen jaren.
Het is een karstgebergte met hoge smalle bergtoppen die achter elkaar in grillige vormen hun ronde koppen de hemel in steken. Samen spelen ze een onuitputtelijk spel van sterk glooiende lijnen achter elkaar die uiteindelijk aan het zicht onttrekken tot ver achter de horizon. Een droomwereld voor je voeten. Het rotsplateau tussen Dong Van en Meo Vac is eveneens van een onvergetelijke schoonheid. De puntige kleine rotsen tussen de bomen en struiken deden me het meest denken aan het Stenenwoud bij Kunming in Zuid-China. Het lijkt op de ice topping bovenop een Engelse kersttaart. Opgeklopt stijf eiwit met scherpe hoge randen en pieken maar dan in hard grijs. De weg door de golvende bergen van Ha Giang naar Dong Van en Meo Vac slingert als een slang omhoog en omlaag. Dat hoort erbij natuurlijk. Er is nauwelijks verkeer wat maakt dat je de reis als een soort prive-rit in een koets over je eigen landgoed ervaart. Inclusief de houten wielen.
Het district Ha Giang ligt aan de grens met Zuid-China in een kleine uitstulping dat China indringt. Tenminste zo zien de Chinezen dat en dat lieten ze eind jaren zeventig ook merken toen ze dit gebied binnenvielen om het op te eisen. Vietnam won. De eindeloze rij Vietnamese vlaggen op de huizen in het gebied bij Dong Van laten duidelijk zien wie hier de baas is. Het is een van de weinige gebieden in Vietnam waar je nog een permit voor nodig hebt. Ondanks het feit dat de Vietnamese overheid erkent dat dit gebied een enorme toeristische potentie heeft, komt er geen kip . Er moet nog heel wat gebeuren om dit gebied open te breken voor het toerisme en ik weet ook zeker dat als het gebeurt de charme zoals ik dat nu heb ervaren onherroepelijk verdwijnt.
Er wonen hier verschillende etnische groepen Hmong en Yao alsmede de mysterieuze Lolo’s waar iedereen over praat maar die niemand te zien krijgt. De Lolo’s zijn een kleine groep met maar een paar duizend leden die hier nog ergens moeten wonen. Op een of andere manier wordt dat dan de groep die je het liefste zou willen ontmoeten. Terwijl ze helemaal niet de meest bijzondere kleding of gewoontes hebben. Het is weer dat weerzinwekkend werkende menselijke brein dat dan weer datgene wil zien wat bijna niet te vinden is. Om het voor jezelf te hebben en niet voor de grote groep. Om je uniek te voelen door iets unieks te zien of mee te maken. Zodat je het jezelf stiekem kan toe eigenen wat helemaal niet van jou is. Belachelijk eigenlijk. Ik sprak mezelf dan ook verschillende keren toe om het Lolo idee los te laten maar ik ontdekte voortdurend dat ik er weer naar op zoek was. Ik heb geen Lolo gezien dus, maar ik heb wel veel andere bijzondere ontmoetingen gehad met mensen die leven in dit opmerkelijke gebied. En nu maar hopen dat sommige mensen die ik heb ontmoet het ook wat vonden om mij tegen te komen. Ik betwijfel het.
Hij draagt een zwart jakje gemaakt van hennep, geverfd met het zwarte sap van boombladeren. Hij heeft zijn jakje losgeknoopt. Het is niet koud maar zeker ook niet te warm en dan doe je dat. Jasje losknopen. Hij zit op een laag houten krukje op de zondagsmarkt van Meo Vac aan een lage tafel die niet eens tot aan zijn scheenbeen reikt. Op de tafel ligt een smoezelig wit plastic tafelkleed. Z’n zakje met tabak ligt open bovenop het tafelkleed. Tussen zijn benen houdt hij de bong. Een brede buis van bamboe met een dun koperen plaatje rondom gespannen. Aan de onder kant zit een smal bamboepijpje dwars op de buis vast gemaakt. Daar gaat het tabak op. In de buis zit water. Met zijn kin steunt hij op zijn brede pijp en lacht zijn tanden bloot. Zichtbaar totaal ontspannen. Z’n buurman vertelt hem een grap en ook die lacht tot al zijn tanden te tellen zijn. Hij zet zijn mond die helemaal lijkt te verdwijnen, tegen de rand van de bong en ademt diep in. Hij houdt zijn gezicht tegen de rand en draait dan zijn hoofd een beetje schuin zodat zijn mond weer vrijkomt. Er ontsnapt een enorme rookwolk van tussen zijn lippen. Hij rookt en hij geniet. Z’n vrouw en moeder doen de boodschappen op de markt. Zij sjouwen de groentes en rijst. Ergens wordt een ijzeren pollepel aangeschaft want die in huis is stuk. Zijn moeder staat vier jonge zwarte biggetjes te verkopen. De harige grappige beestjes dribbelen voor haar uit terwijl zij ze in bedwang probeert te houden met de halsbandjes en riemen van lange strengen vers riet. Met de opbrengst koopt ze rijstewijn voor haar zoon en man. Rijstewijn uit jerrycans. Minstens 40%. Goed spul.
Hij zit bij de andere mannen. Mannen doen geen boodschappen. Die roken. En drinken. En eten. En lullen wat bij. Ze proberen hun dochters aan de man te brengen of er achter te komen of de zoon van de dochter van hun tante wel goed boert in de grote stad. Op de zondagsmarkt kom je even bij. Je laat je op je paasbest zien en geniet je van je vrienden en verre familie om je heen. De mannen dragen hier eigenlijk allemaal hun beste zwarte jakje met broek. De vrouwen dossen zichzelf uit met prachtige hoofddoeken, geborduurde sjerpen, zwarte plissé rokken en zilveren spelden. De jonge meisjes hebben de synthetische disco variant ontdekt. Sommige dragen synthetische jakjes van zilver. Anderen hebben een zilveren draad door hun hoofddoek en plissé rokken met honderden kleine bloemetjes erop gedrukt. Dit in tegenstelling tot hun moeders of oma’s die de traditionele kleding prefereren. Zij dragen als blauwe Hmong dan nog een blauwe schoot op een zwarte plissé rok en hebben een blauw jakje aan. Soms vervangen ze blauw door groen. Ook goed.
Vrouw en moeder van de bong man zijn klaar met boodschappen doen. Met hun rugmanden volgeladen komen ze naar de mannentafel toe. Naar mate de ochtend vordert en het aantal geconsumeerde rijstwijnkommetjes zich opstapelt, worden de lachsalvo’s harder en opener. De lippen losser. Lang Leven de zondagsmarkt. Het is wel even een uur of drie lopen. Drie uur heen. Drie uur terug met het koopwaar op je rug. Dan zou ik ook wel even de bong willen roken.
Vandaag gaan we wandelen met Sun rondom Pan Hou. Hij doet zijn kegelhoed op gemaakt van palmblad, werpt me een verlegen glimlach toe en loopt voor me uit de spanbrug over. Ik voel me een oud verwend wijf uit het rijke westen met mijn belachelijke moderne zonnebril en de kikkergroene rugzak op mijn rug van mijn zoontje van vier. Moest toch ergens mijn flesje water laten.
We zijn de komende uren tot elkaar verdoemd. Of zullen we elkaar licht geven? Wat zal het worden? Ik wil graag en aantal uren de bergen door wandelen om eens te kijken wat het leven hier zoal brengt. Ik zeg mijn naam en hij noemt zichzelf Sun. Of Sjun, of Tun. Geen idee eigenlijk. Ik merk dat ie waarschijnlijk niet meer dan 40 woorden Engels spreekt. Ik besluit te zwijgen en me te concentreren op het landschap en alles wat ik onderweg tegenkom. Zwijgend volg ik de kegelhoed met een ietwat zwaar gevoel. Welke eikel begint om drie uur ’s middags met een brandende zon op de kop een steile klim naar boven?
Hij draagt geen water, alleen dus die waarschuwende hoed. Ik voel de zon antwoorden op mijn haar, strak om mijn hoofd gebonden tot een staart. Op zijn slippers sloft hij in en slakkentempo voor me uit. Her en der een voorbijganger groetend en wat zinnetjes rond slingerend hier en daar geadresseerd aan hurkende dorpelingen die hem een veel of juist weinig betekenende blik toewerpen. Ik voel de ogen van de tanige mannen met gespierde benen en vierkante knokige knieën in mijn rug of eigenlijk billen prikken. Een westerse derrière van een vrouw van 39 lijkt niet op die van hun vrouw van 35, die dag in dag uit sjouwt met takkenbossen, aardappelen, rijdt en witte knollen. Kegelhoed volgt een pad, dat ik niet herken als een pad naar boven, de berg op. Het had de vorige dag flink geregend dus ik glibber weer net zo hard naar beneden. Hij kijkt een keertje om maar sloft gewoon door. Ik laat me niet kennen en ren de berg op. Het zweet gutst langs mijn slapen. Wat een waanzin dit! Ik weet vast wel hoe het hier allemaal uit ziet. Ik loop al 20 jaar door die godvergeten groene rijstvelden! Beetje groen, beetje rijst, beetje bananenbomen, glibberig paadje, bloedzuigers op je schoenen, een houten huis op palen met schamel tot geen meubilair. En dat in ruil voor kloppende slapen, zweet dat uit oksels en voorhoofd klotst en dientengevolge die verrekte jeuk die opkomt in mijn hals. Mijn benen die gaan trillen, een droge bek, hijgen als een paard en pijn in mijn schouders van die klote gifgroene rugzak. Ik voel de moed in mijn schoenen zakken. En krijg in een flits visioenen van mezelf met een koffie verkeerd een beetje luierend op het gras aan de kant van de Kromme Rijn in Amelisweerd. Volgend jaar blijf ik thuis!
Maar ik klim toch door. Ik heb nog geen veertig meter geklommen of Sun stopt. Ik kijk op. Een groepje mannen zitten gehurkt in de schaduw. Smoke, zegt Sun en hij hurkt bij een bamboe waterpijp. In volle rust rookt hij de waterpijp of bong. Een grote rookwolk ontsnapt uit zijn mond. De mannen zitten bij een groot houten raamwerk van een schuur of een huis. Ze hebben de palen al staan en de schuine dwarsbalken worden zo dadelijk de lucht in gehesen. Ze lijken te wachten totdat een van hen met een manchete een plank smaller heeft gemaakt zodat hij precies in een uitsparing van een dwarsbalk past. Na zijn waterpijp vult hij een plastic fles met water uit een jerrycan. Hij slingert nog een zin in de richting van de mannen en gebaart mij met een scheve warme glimlach dat we verder gaan. Het lood verdwijnt een heel kleine beetje uit mijn schoenen.
Plotseling zie ik zomaar uit het niets ergens boven me, tussen het oneindige groen van de zomerrijst, een houten huis opdoemen. Een heel groot houten huis op palen. Het hout is onbehandeld, grof, maar zonder knoesten. Het huis is omringd door een omheining van hout. Sun duwt hierin een bamboehekje open en mompelt: welkom.
Voor ik het weet staan we in dit grote houten huis. Het heeft twee verdiepingen en hij loopt zonder iets te zeggen direct naar een brede bamboeladder die ons naar boven brengt. Het is koel boven. Het is er ruim. In de verte staan een paar schamele houten bedden omhangen door kleurige doeken met bloemen erop. Het behang is krantenpapier dat hier en daar in een strook is opgeplakt. Een klein poster hangt aan een houten wand, rechtstreeks op het hout geplakt. Het is een afbeelding van een bos bloemen gefotografeerd met een vaselinelens. Vanuit een open deel wat ik graag een raam doop, kijken we uit over de prachtige groene golvende zee dat rijstveld heet en Sun geniet zichtbaar van het uitzicht. We krijgen gezelschap van de vrouw des huizes die naast ons komt zitten op de kale planken en net als wij tuurt ze over het berglandschap dat ze thuis noemt . Gedrieën zakken we in een stilzwijgen die gemoedelijk is. De stilte hangt als een wolk om me heen en plotseling zakt de weemoed. Sun reikt me een plastic bakje warm water aan en als verrassing geeft hij me een open glimlach van dezelfde temperatuur. Mijn hart gaat open en ik ontspan.
Naarmate de meters vorderen komen mijn zintuigen weer tot leven. Sun wijst onderweg trots naar nog meer knalgroene rijstterrassen. Hij staat stil bij een boom, plukt er jonge blaadjes uit en geeft me er een paar. Hij draait zich om en tot mijn stomste verbazing propt hij de blaadjes tegelijk in zijn mond. Met een ondeugende blik. Ik doe hetzelfde en zie mezelf kauwen op blaadjes van een boom. Een glansmispel als je het mij vraagt maar een beukenboom zou ook aan de omschrijving voldoen. Het blad snijdt en smaakt naar bitter gras. Heerlijk! Met een glimlach van oor tot oor volg ik zijn tred.
Sun is minstens 25 en verwondert zich nog steeds over de kleine wonderen der natuur. Hij springt als een aap zo hoog om een grote pomelo in een boom aan te raken. Hij springt naar een blad om de voelsprieten van een slakje aan te raken zodat ze naar binnen schieten. Hij sluipt naar een vijvertje met zijn wijsvinger op zijn lippen om de grote vis rustig te zien rondzwemmen. Hij duikt naar de grond om een limoen op te rapen en er hartstochtelijk aan te ruiken. Hij plaagt een spinnetje in zijn web door er een paar tikjes aan te geven. Ik voel me ondertussen zo licht als een veertje, als een kind zonder zorgen dat door het gras huppelt. Sun en ik hebben een heerlijke bergwandeldag langs verschillende huizen waar we even op bezoek gaan, waar we drie woorden praten met de eigenaren en kijken naar hun werk. Zulke mooie ontmoetingen zonder taal neem ik verder met me mee.
De website van Dimsum Reizen maakt gebruik van cookies. Deze cookies onderscheiden we in de categorieën functionele, analytische, advertentie en Social Media Cookies.