Reis van Ulaan Bataar naar West-Mongolië, Olgii - Altai - Khovd. Meedraaien met nomadenfamilies en adelaarsjagers in Altai (West-Mongolië)
Deze trip werd een ware ontdekking. Voor mij was deze reis naar Mongolië een ontdekkingsreis omdat ik er nog nooit was geweest. Het bleek echter een ontdekking in de bredere zin des woords toen ik besloot af te reizen naar West-Mongolië, naar het Altai Gebergte, om een paar dagen te leven met Kazachse Nomaden. Deze trip heeft werkelijk de kijk op mijn eigen leven een frisse duw gegeven! Het Altai Gebergte ligt in een regio die nog maar weinig door buitenlanders wordt bezocht.
Route: Ulaan Bataar - Hustai Nationaal park - Olgii - Altai Sum - Namarjin Vallei - Khovd – Terelj Nationaal Park.
Vanaf het vliegveld ben ik meteen doorgereisd naar Hustai Nationaal Park. Om hier de Serten Community te bezoeken en het leven van de nomaden families in deze weidse omgeving waar de Przewalski paarden grazen, aan het eigen lijf te ondervinden. Ik zocht dit zogenaamde community based tourism op om zo meer te leren van de Mongoolse Nomaden zelf. Gewoon door met ze te eten, te werken, te lachen en te huilen als het moet.*
Mijn tocht ging hierna naar de provincien Bayaan Olgii en Khovd in uiterst West-Mongolië. Ik was nieuwsgierig naar het hoge Altai Gebergte en naar de Kazachse nomaden die hier naar toe zijn getrokken. Ik ben gaan eten koken, water halen, vissen vangen, schapen halen, kinderen verzorgen, gedroogde yakpoep verzamelen, wodka drinken en wandelen, samen met een Kazachse familie. Ik werd hier meer dan liefdevol en open ontvangen. Als een volkomen vanzelfsprekendheid. Alsof ik een familielid was dat even komt aanwaaien. De eenvoud van deze warmte heeft me zo getroffen dat ik niet kan ophouden om er over te praten. De familie van Ardak in het wonderschone weidse landschap aan de voet van het Altai gebergte maar 20 kilometer van de Chinese grens, heb ik voor altijd in mijn hart gesloten.
Terug in Centraal-Mongolië, in Terelj Nationaal Park, had ik de smaak te pakken en verruilde ik het toeristen ger kamp heel snel in voor een verblijf bij een nomadenfamilie die paarden fokt. Van hen leerde ik de oprechte liefde voor hun paarden en vee kennen. Ik zag de nauwkeurige zorg voor de beesten en hun jongen. Ik leerde de ware kwaliteit van een eenvoudig ontvangst: samen zoute melkthee zetten ter ontvangst is vele malen indrukwekkender dan het grootste champagne buffet met gesteven tafellakens en kristallen chandeliers.**
De verhaaltjes die nu volgen zijn fragmenten uit mijn dagboek
In het Hustai Park kom ik op bezoek bij een nomaden familie van de Serten gemeenschap. Het is de uitkomst van mijn roep naar mogelijkheden tot Community Based Tourism in Mongolië.
Het jongetje in zijn blauwe trainingspakje rent uit voor zijn vader. Hij draait zich dan plotseling om en kijkt me aan met een nieuwsgierige blik. Een oog dicht. Dan huppelt ie vrolijk verder naar de ger van zijn familie, opent het blauwe lage deurtje en springt over de eveneens blauwe drempel naar binnen.
Binnen is het warm en rustig. Twee oranje palen in het midden van de ger. De paal in het westen symboliseert de vrouw, de andere aan de oostkant staat voor de man. Loop er nooit tussendoor! Dat brengt ongeluk in de relatie tussen man en vrouw. De basis van de ger zijn deze twee palen, de man en de vrouw. Je kan het niet duidelijker aan het verstand gepeuterd krijgen.
Een slank meisje zit bij de kast aan de westzijde, de kant van de vrouw, en kneedt deeg met een houten stok op een houten plank. Een tweede vrouw –formaat groots- zit bij de stoof net voor het meisje. Ze gooit er een hele bak gedroogde koeienpoep in. Het vuur laait op en vrijwel direct verwarmt het de hele ger. Heerlijk. De ger is rondom behangen met vrolijk gekleurde doeken. Weliswaar synthetisch en in de meest schreeuwerige kleuren maar het past verdraaid lekker bij de rustige onopvallende kleur beige van de vilten binnendoek van dit nomadenhuis.
Het jongetje kruipt in een hoekje ten oosten van het altaar dat recht tegenover de deur staat. Hij kijkt met toegeknepen ondeugende ogen naar zijn gasten die plaats hebben genomen op het bed aan de oostkant. Dit is de plek waar gasten horen en de kant van de man. Zijn eigendommen als de teugels en het hoofdstel van zijn paard hangen aan de knop van het bed annex gastenbank. De dekens keurig opgevouwen en bedekt met een kleurig bloemenkleedje, dient als rugleuning. Het is allemaal functioneel eenvoudig, met een warmte en zachtheid die in veel westerse interieurs ontbreekt. Dat wat ik in ons interieur mis, vind ik opnieuw hier in een Mongoolse ger.
Het jongetje bromt met een roze plastic autootje tussen de benen van zijn gigantische vader door. De knieën van papa zijn zo breed als een kruk, zijn handen zo breed als een Chinese waaier. Vertederd kijkt hij tussen zijn benen door naar zijn zoon en geeft hem een knuffel. In zijn enorme zwarte leren laarzen huist een mes. Het houten heft steekt net iets boven de rand van de laars uit. Zijn grijsblauwe deel wordt bijeengehouden door een knaloranje bus van glanzend stof. Deze bus wordt in traditionele wijze met de klok mee rond de middel geslagen.
Een lange pluk haar danst in de nek van zijn zoon, die boos is geworden omdat zijn kruk is ingenomen door de voorname gast. Hij draait zijn rug naar ons toe en al mopperend en snotterend eet hij zijn kom versgemaakte noedels leeg. Het krukje brandt onder mijn billen. De familie schaterlacht. Het staartje in zijn nek wacht nog om afgeknipt te worden. De rest van zijn hoofd is al gekortwiekt. Zijn eerste haar is pluk voor pluk afgeknipt door zijn familieleden. En die familieleden kunnen ver wonen en nog niet in de gelegenheid zijn geweest om hem te zien. Vanaf dat hij drie was (of vijf) is het de Mongoolse traditie dat dan pas voor het eerst zijn haar wordt geknipt. De dag dat de eerste pluk wordt geknipt is het feest en worden familieleden uitgenodigd. Een liefdevol gebaar om hem te laten voelen dat hij meer dan welkom is in deze familie en iedereen bereid is voor hem te zorgen. En het eerste afgeknipte haar wordt bewaard door zijn ouders. Voor meisjes geldt hetzelfde alleen hun haar wordt als eerste geknipt als ze twee of vier jaar zijn.
Boven het hoofd van onze jongen hangt een lang rood koord dat vanaf het open gat waar de kachelpijp doorheen naar buiten steekt naar de zijkant van de ger is gespannen. Het koord hangt in een slappe boog en is dan in de vorm van een kronkelende slang achter de kromme latten van het ger-dak geregen. Een trosje valkenveren hangt er naast. Ik wees er naar en pater familias legt me rustig uit dat dit koord de kwade invloeden van buiten vanaf de nog van de ger geleidt naar de kronkelende slang. De slang zorgt dat het kwaad wordt afgezwakt totdat het verdwijnt. Het koord zorgt voor en zorgeloos bestaan in deze warme ger midden in het harde klimaat van Midden- Mongolië. Het jongetje geeft me een grijns en een knipoog en rent naar om zijn fiets aan me te demonstreren.
Ondertussen hebben we een bijrijder verwelkomd. Het is het neefje van de Kazachse familie waar we gaan logeren. Hij rijdt met ons mee omdat ook hij er gaat logeren. Hij heeft vakantie en hij ziet er net als ik reuze naar uit om midden in de vallei omringd door het besneeuwde Altai-gebergte te genieten van wat de natuur ons brengen zal.
Buyant is het dorp dat je passeert wanneer als je van Olgii naar Altai Sum gaat. De rechthoekige lemen gebouwtjes op het plein van stof herbergen een bank en verrassend genoeg wel vier winkeltjes.
Een trotse Mongoolse vrouw met een prachtige beige wollen deel, een knalgele bus om haar middel geslagen en een turkooizen hoofddoek strak om haar hoofd geknoopt, staat voor de blauwgeverfde deur van haar lemen winkeltje. Kleurrijk verpakt voedsel en karton, plastic en glas lacht ons toe, een verfomfaaide weegschaal staat op de houten toonbank met klazen schuifraampjes aan de voorkant. Het patina op de toonbank van al die handen die er tegen aan hebben geleund tijdens de aankoop van een flessen knaloranje sisi of platgeslagen koekjes, glimt ons tegemoet. In de hoek vinden we een tafeltje met een vrolijk gebloemd plastic tafelkleed.
Aan de muur achter de tafel een volwassen poster van twee blonde kindjes, een jongen en een meisje, waarvan het jongetje ons vriendelijke toelacht. Op het menu staat vandaag staan met vlees gevulde dumplings maar dan plat als en pannenkoek. Er zit schapenvlees in. Een pot augurken staat met het deksel eraf al klaar. De augurk wordt in de pannenkoek gerold en happen maar! Myaga , mijn chauffeur verklapt me , al smakkend op het vette schapenvlees uit de dumplings, dat hij echt niet zou weten wat ie zonder vlees zou moeten. Drie dagen zonder vlees zou hem letterlijk gek maken. En hij draait met zijn hand rondjes voor zijn voorhoofd. Het vet druipt uit zijn mondhoeken. Vlees, vet en melkproducten, daar draait het om in Mongolië. Okay, voeg daar wat graan bij om noedels te maken maar dan heb je de Mongoolse menukaart toch echt compleet. En dat graan is voor het merendeel geïmporteerd. Uit China. Dat is logisch aangezien er in dit klimaat en deze grond niet heel veel te verbouwen valt. Groentes zijn een luxe product. In Ulaan Bataar zie je het wel maar dat is allemaal geïmporteerd. U raadt het al: uit China, op wat aardappelen en knollen na. En Ulaan Bataar is hier een kleine 2000 kilometer vandaan. In dit harde klimaat zijn vetten niet minder dan noodzakelijk. Na een hele dag buiten in de harde wind en bittere kou kuddes bijeenhouden, stenen zoeken om omheiningen te maken, koeien melken, boter maken en touwen vlechten, vraagt het lichaam naar vetten en zout. Er is niks lekkerder dan een kom warme zoute melkthee met een klontje boter na een tocht op een paard door snijdende kou en wind, zegt Myaga. En ik haal mijn loopneus nog eens op voordat ik in de druipende dumpling bijt in het voor deze gelegenheid gedoopte poppenrestaurantje van de trotse Mongoolse dame.
Toetje? Ze presenteert ons met overgave een plastic doos vol met kleurige lollies. Voldaan stappen we met z’n vieren in de landcruiser. Drie volwassenen en een kind van twaalf, volledig tevreden zuigend op een lolly. Op weg naar Altai Sum.
Vanaf Buyant naar Altai Sum passeer je een houten slagboom met een soldaat achter de kei die de slagboom doet hefbomen. Een geweer hangt losjes om zijn schouder. Het ziet er uit alsof het jaren niet meer is schoongemaakt maar dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ik niet weet hoe een vaak gebruikt geweer eruit ziet.
Hier laat je je vergunning zien anders kom je er niet in. Altai Sum ligt namelijk zo’n 20 kilometer van de Chinese grens en ongeregistreerde pottenkijkers zijn klaarblijkelijk niet gewenst. De Chinese provincie Xinjiang ligt hier dus maar een flinke steenworp vandaan.
De Kazachse nomaden verkassen net als de Mongolen ongeveer vier keer per jaar. Elk seizoen een keertje. Simpelweg verkas je wanneer je kuddes geen eetbaar gras of plant meer kan vinden in de vallei waar je ze te grazen hebt gezet. Dan is het zaak om zo snel mogelijk verse weides te zoeken.
De Kazachse Ardak familie waar ik een dag en een nacht ga meedraaien, verblijft nog in hun winterresidentie. Ze zijn van plan om over twee weken hun lente-ger op te zetten in een andere vallei. Hun winterresidentie is geen ger maar een lemen rechthoekig huis met drie vertrekken, een keuken plus een halletje.
Een kleine blauwe deur met hoge drempel geeft toegang tot de hal. En rek met melkflessen, een waskom en afvalemmer staat hier keurig opgesteld in een donkere hoek. Door een volgende deur afgedicht met een plastic zak, stap je in de eerste woonruimte. De ruimte is heerlijk warm en de boel is vrolijk aangekleed. Zeil met lichtbruin tegelpatroon op de grond, bloemenzeil aan de muur, blauwgeverfde kozijnen. Een vrolijk gebloemde houten lage salontafel staat op vilten tapijten met typische Kazachse ibex-hoorn motief. De kleuren van de tapijten , rood, bruin, beige en groen passen uitstekend in het geheel. De warmte in deze ruimte afgegeven door zowel de stoof als de familie die me hartelijk welkom heet, maakt me direct gelukkig van binnen. Een thuisgevoel glijdt mijn buik binnen.
De lemen winterresidentie is met liefde ingericht. Er hangen goudomrande fotolijsten met daarin foto’s van de hele familie door het hele zitgedeelte van het huis. Foto’s van opa als adelaarsjager in een prachtig tenue van vossenbont. Foto’s van Ardak zelf eveneens in jagerstenue te paard. Moeder, zoon en dochter staan trots op afbeeldingen met een gouden roccoco randje. Op twee planken die dienen als kast staan de familie trofeeën. Twee plastic poppen met blond haar, een roze plastic telefoon, een verrekijker en een radiootje. Foto’s van Ardak met een westerse vrouw en een fotoalbum met een beige poesje met roze strik liggen netjes op de plank. Een visitekaartje steekt uit een kier.
De tweede ruimte is de gastenruimte annex expositiekamer. Aan een wand hangen wel tien prachtige vossenlijven inclusief donzige staart. Het bont roept. Ik moet me bedwingen om het niet te aaien en te knuffelen. Er naast hangt een gigantische bontjas gemaakt van nog meer vossen. Een muts met oorkleppen gevoerd met het bont van de vossenpoten hangt er overheen. De vossen die hun huid hiervoor geleend hebben zijn gevangen door de adelaar. Uit deze familie komen adelaarsjagers die hun triomf niet onder stoelen of banken steken. Ze zijn trots op hun uitstervende traditie. Ik vergaap me aan het bont en kan het toch niet laten om het aan te raken. Zo’n aanraking vergeet ik niet meer. Zo zacht en dik. Ik geef mezelf direct een denkbeeldige tik op de vingers. Een schuldgevoel bekruipt me. Geconditioneerd door onze westerse conventies, dwing ik mezelf het niet mooi en indrukwekkend te vinden. Lukt niet natuurlijk. Met opluchting constateer ik het volgende moment dat ik in West- Mongolië sta. Waar het kwik van de thermometer in de winter -40 graden Celsius aangeeft en de mensen warm moeten blijven wanneer ze te paard de kuddes naar het enige gras brengen dat in een honderd vierkante kilometer te vinden is.
Alle attributen van de adelaarsjager staan hier uitgestald. Een houten tweetand als een katapult waar de jager zijn arm in kan leggen waar de adelaar op zit ter ondersteuning. De tweestand staat dan op de zadelknop wanneer hij te paard uitkijkt over de vallei voordat de adelaar de opdracht krijgt een jagersvlucht aan te gaan. Een mooi geborduurde heuptas waarvan hompjes vlees kunnen om de adelaar te belonen. Een geborduurd jasje voor de adelaar, twee leertjes aan een touw waarmee je de gigantische klauwen van de adelaar mee aan elkaar kan binden als een paar handboeien.
Het is een opzienbarende hobby van de Kazachen in dit bijna verlaten deel van de wereld. Een hobby is het geworden. Een hobby waar veel aandacht en energie aan wordt besteed. De adelaar staat symbool voor de Kazachse cultuur waar men beretrots op is. Zeker eens per jaar worden er jagerswedstrijden gehouden. Het grote adelaarsjagersfestival in Olgii in september voorop. De eigenaar van de adelaar die de grootste of de meeste prooien vangt, wint. Eeuwige roem waar men nog lang over praat valt je ten deel. Een medaille wordt in de trofeeënkast bijgeplaatst. Men leeft er niet van. Men maakt jassen en mutsen van het bont. Dat wel. Ardak lacht van oor tot oor wanneer hij zijn bontjas aan doet, zijn muts opzet en zijn adelaar op zijn arm zet. De adelaar zit gewoon binnen op zijn eigen krukje. In de winter leeft de adelaar gewoon binnen als een familielid. In de lente mag ie naar buiten. Zijn krukje staat dan bij de bergen gedroogde koeienpoep waarop gestookt wordt.
Op de stoof staan twee pannen en een ketel. De vrouw van Ardak, een slanke, bijna knokige vrouw met een vrolijke groene gebloemde hoofddoek strak om het hoofd geknoopt, zit gehurkt bij het vuur. Ze heeft prachtige groene ogen zoals veel Kazachen, heur haar dat stiekem onder haar hoofddoek uitpiept is lichtbruin. Ze schenkt me een stralende lach. Ik schat haar 50 maar ze blijkt 40 te zijn. Het harde leven tekent af in haar gezicht. Ze heeft een grote metalen schaal op haar schoot vol gedroogde yakpoep. Ze schut de hele schaal in de stoof en met een ijzeren staaf pookt ze de boel eens flink op. Het vuur laait op en direct is de warmte die vrij komt voelbaar. Met een kleine plumeau gemaakt van de pluizige zachte staart van een tweejarige yak, zo verzekert Ardak me, veegt ze de kruimels poep nauwgezet van de stoof. Tevreden staat ze op , schenkt me nog zo’n volle lach en verdwijnt maar de voorraadkast in een kleine donkere ruimte die ik de keuken doop. Ze komt terug met vier grote kommen en een thermoskan. Theetijd.
Plots stond iedereen op. Drie kinderen, moeder, vader, buurman, gids en chauffeur. Ik hobbelde er maar achteraan. Hup de landcruiser in. Nou die er toch was konden wie die ook maar beter gebruiken. Met negen man op naar de kuddes Yaks, geiten en schapen. Hun kuddes staan een vallei verderop te grazen omdat hier rond de winterresidentie van de Ardak’s niet genoeg te halen viel. De kuddes in de andere weides worden in de gaten gehouden door de zus van Ardak die daar met haar familie woont. Doel van de trip wordt een schaap. Want het vlees is op. En nu we daar toch naar toegaan gaan we eerst op bezoek bij de zus. Om thee te drinken. En zodat zuslief even aan de anderhalf jaar oude Mulder kan ruiken, de meer dan innemende dochter van Ardak die het hier binnen de familie overigens voor het zeggen heeft. Zo werd het me letterlijk gezegd: zodat zuslief even aan Murder kan ruiken.
De thee werd yoghurt en deze werd geserveerd in een lemen hut waar die gaten in vielen. Dat moet bitterkoud in de winter zijn. Mij werd toegefluisterd dat de man van Ardak’s zus is overleden en dat ze boel hier alleen moet runnen, bijgestaan door wat andere familieleden. Vandaar de gaten.
Na het gesnuffel aan Mulder en de yoghurt moesten we door naar haar trotse buurman. Die woont in een vilten ger. Prachtig gedecoreerd van binnen met veel geborduurde doeken. Daar kregen we wel thee. Melkthee met een snufje zout. En daarin laat je opgeblazen gefrituurde koekjes vallen totdat ze doordrenkt zijn. Dan sloeber je de boel naar binnen.
We beginnen al aardig verzadigd te raken. Maar geen gemekker. Het schaap wacht en nog even en dan wordt het donker. “O wacht”, roept Ardak. En hij tovert de fles Wodka te voorschijn die ik hem kado heb gedaan. De wodka moet gedronken worden. Niet in zijn eentje bij het haardvuur wanneer iedereen naar bed is en hij nog een afzakkertje neemt en wat mijmert over de gewezen dag. Nee, hij deelt de fles met zijn familieleden die hij niet elke dag ziet en met de gast die de fles kado heeft gedaan. En laat dat nu net ondergetekende zijn. De wodka moet dus nu gedronken worden. Twee kommen vol wodka word ik geacht in een keer achterover te slaan. De rest doet mee. Inhoud fles gereduceerd tot en bodempje in minder dan vijf minuten. Dan waggelen we met z’n allen weer de auto in. Waar waren we ook alweer naar op zoek? O ja, een schaap.
We stoppen bij de volgende ger. Thee- en Mulder snufritueel worden herhaald. Mulder werd mij overigens vanaf het eerste moment dat ik bij deze familie binnenstapte op schoot geplant. Ik voedde haar, speelde, knuffelde en snuffelde aan haar alsof het mijn eigen kind was. Goedkeurend wordt er geknikt bij het zien van mijn acties. Zelfs door haar eigen moeder. Dan vanzelfsprekendheid waarmee mij Mulder werd toevertrouwd, verpletterde me. Door de wodka en deze intense warmte waarmee deze familie opgepropt in de jeep me binnenhaalde deed de tranen over mijn wangen lopen. Gelukkig werd het al schemerig.
We renden bijna letterlijk de laatste ger uit om het schaap te vangen. De kudde werd bijeen gedreven. Een prachtige goudgele avondzon kleurde de Altai Bergen om ons heen. Het schaap werd bij de hoorns gepakt, zak er omheen en in onze jeep gelegd. Met liefde. Tien man plus schaap terug naar huis. Onderweg zong iedereen uit volle borst de laatste Mongoolse Top 40. Mulder plaste op mijn schoot.
Thuis werd het schaap direct gekeeld. Een buurman met onderarmen als boomstammen maar met een kinderlijk gezicht onder een vrolijk Kazachs mutsje, stond al klaar met het mes. Missie volbracht.
© Dimsum Reizen, Christel van Bree, mei 2010
* Serten Gemeenschap:
In Hustai Nationaal Park zo’n 80 kilometer van Ulaan Bataar, verruilt u het standaard Ger Kamp voor een verblijf bij een nomaden familie die hoort bij de Serten Gemeenschap.
Deze gemeenschap bestaat uit ongeveer 9 families die gezamenlijk in de zomer een aantal producten maakt en verkoopt. Afhankelijk van wat het seizoen voortbrengt kunt u dit proces meemaken. Zo worden de schapen geschoren in de vroege zomer en wordt van de wol vilt gemaakt. Van de merriemelk wordt kumiz gemaakt en van koeienmelk maakt men kaas. Sommige families hebben kuddes paarden zodat u kunt paardrijden. Geeft u dit wel van tevoren even aan indien u dat wilt!
Uiteraard kunt u wandelingen maken door de eindeloze groene zee van het Hustai Nationaal Park. In de avond geniet u van traditionele nomaden gerechten als versgemaakt noedels met gedroogd vlees en aardappelen. De moeder van de familie vindt het fantastisch als u mee helpt de piepers te schillen, het vuur op te porren in de stoof (met gedroogde yakpoep) of het deeg te kneden voor de noedels. U slaapt in een van de vilten gers van de familie midden in de natuur.
** In Terelj Nationaal Park, een uur rijden vanaf Ulaan Bataar regelen wij voor u een verblijf bij een nomadenfamilie die paarden fokt. Van hen leert u hun oprechte liefde voor hun paarden en vee kennen. U eet uiteraard mee met de hele familie inclusief hun kleinkinderen die in de zomer vakantie hebben. Ze stellen het zeer op prijs als u mee helpt de maaltijd voor te bereiden op de traditionele stoof. U zal leren van de nauwkeurige zorg voor de beesten en hun jongen. Jonge kalfjes en veulens staan binnen de omheining vlakbij het familiehuis en hun gers, net als de zieke of oude dieren die extra zorg hebben Het is bijna vanzelfsprekend dat u gaat paardrijden samen met een van de familieleden. En u leert hier de ware kwaliteit van een warm ontvangst: samen zoute melkthee zetten is vele malen indrukwekkender dan het grootste champagne buffet met gesteven tafellakens en kristallen chandeliers.
De vrouwelijke gids in Hustai Park die ons begeleidt naar de Przewalski paarden heet Gangamurun. En dat betekent niets anders dan Ganges rivier. Dat klinkt mij verrassend in Mongolië maar toen ik mijn verbazing uitsprak, haalde ze haar schouders op. De Ganges kent toch iedereen? Dat voelt lachwekkend aan als je zo midden in Steppe gebied staat waar het gras tot aan de einder reikt.
Ik draaide mijn rug naar de Przewalski paarden nadat ik er een tien minuten naar stond te kijken. Het voelde als een vloek in de kerk, maar de warmte van de auto won het van de paarden, hoe belachelijk ik dat eigenlijk ook vond. En daar was de verrassing. Onze gids die wel aardig kon vertellen over de fauna van dit park blijkt helemaal geen gids te zijn. Of nou ja, dat doet ze er bij. Ze was niemand anders dan de wereldberoemde Long Song zangeres uit Hustai! Gangamurun! Nou probeerde ik natuurlijk uitstekend te verbergen dat ik nog nooit van haar had gehoord. En dat werkte best. De Long Songs zijn liederen die gezongen worden door herders die hun kuddes hoeden midden in de oneindige pracht van de Mongoolse steppes. De liederen waarvan wordt beweerd dat ze honderden jaren oud kunnen zijn, bejubelen het landschap en klinken als de lange en grillige lijnen van de glooiende heuvels of steile kliffen die aan de horizon opdoemen. Long Songs worden zo genoemd omdat een kort lied van dertig worden makkelijk vijf minuten kan duren. Elke klinker wordt lang uitgerekt als de lange lijn van de glooiende steppe afgezet tegen de blauwe lucht. Een trilling in de klank wordt geproduceerd door een mystieke beweging van het middenrif en keel die ik op dat moment niet helemaal doorgronden kon.
Onze Ganges gids ging hierop prompt met iets gespreide benen voor de auto staan en zong een prachtig lied voor ons waarvan mijn trommelvliezen nog lang natrilden.
Toen ik na haar gezang op keek, waren de Przewalski paarden dichterbij gekomen. Alsof ze wilden meegenieten van deze stromende rivier van prachtige klanken.
De website van Dimsum Reizen maakt gebruik van cookies. Deze cookies onderscheiden we in de categorieën functionele, analytische, advertentie en Social Media Cookies.